Box 3 heet de box waar in de inkomstenbelasting het vermogen wordt belast. Daarbij wordt als rendement op het vermogen uitgegaan van een fictief percentage. Het maakt daarbij niet uit of er daadwerkelijk rendement is gemaakt, en hoe hoog dit rendement dan is. Over dat fictieve inkomen vindt de belastingheffing plaats.
Box 3 heet de box waar in de inkomstenbelasting het vermogen wordt belast. Daarbij wordt als rendement op het vermogen uitgegaan van een fictief percentage. Het maakt daarbij niet uit of er daadwerkelijk rendement is gemaakt, en hoe hoog dit rendement dan is. Over dat fictieve inkomen vindt de belastingheffing plaats.
Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad tot ieders verrassing beslist dat het fictief rendement waar in box 3 rekening mee wordt gehouden in strijd is met Europees recht en biedt de Hoge Raad ook rechtsherstel. Het inkomen in box 3 van belanghebbende wordt gelijk gesteld aan het werkelijk behaalde rendement.
In reactie hierop wordt door het Ministerie van Financiën snel een nieuwe rekenmethode voor het rendement in het leven geroepen. De forfaitaire spaarvariant.
Deze rekenmethode gaat nog wel uit van fictieve rendementspercentages, maar nieuw is dat wordt gekeken naar de werkelijke verdeling van het spaargeld en de beleggingen van een belastingplichtige.
Daarbij worden de volgende percentages aangehouden:
Forfaits | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 |
Banktegoeden | 0,25% | 01,2% | 0,08% | 0,04% | 0,01% | ? | ? |
Overige bezittingen | 5,39% | 5,38% | 5,59% | 5,28% | 5,69% | 5,53% | 6,17% |
Schulden | 3,43% | 3,20% | 3,00% | 2,74% | 2,46% | ? | ? |
Belasting tarief | 30% | 30% | 30% | 30% | 31% | 31% | 32% |
Voor alle bezwaarmakers zijn de aanslagen inkomstenbelasting opnieuw bekeken. Als de nieuwe forfaitaire spaarvariant voordeliger uitpakte, dan kregen zij het teveel betaalde terug, en anders mogen zijn van de voor hun gunstigere wettelijke regeling gebruik blijven maken. De nieuwe methode pakt voor beleggers met weinig geld op de gewone bankrekening namelijk vaak nadeliger uit. De niet-bezwaarmakers blijven echter met lege handen achter…..Op 4 november jongstleden heeft het Ministerie van Financiën bekend gemaakt dat niet-bezwaarmakers geen verzoek om ambtshalve vermindering meer hoeven in te dienen om hun rechten veilig te stellen. Voor deze groep is er een massaalbezwaarplusprocedure in het leven geroepen. Zie voor meer informatie dit artikel daarover.
Omdat de wet pas vanaf 1 januari 2023 gewijzigd wordt, wordt bij de aanslagen 2021 en 2022 uitgegaan van de voor de belastingplichtige meest voordelige methode.
Op 1 januari 2023 wordt de forfaitaire spaarvariant naar verwachting ook de wettelijke variant. Er kan dan dus niet meer gekozen worden voor de meest voordelige methode. Iedereen krijgt te maken met de forfaitaire spaarvariant. Voor spaarders die het geld op de bankrekening hebben staan pakt dit gunstig uit, maar zit het geld vooral in beleggingen, vorderingen of bijvoorbeeld een tweede woning? Dan is dat regelmatig niet het geval.
Vanaf 2026 komt er een grote wijziging in box 3. Vanaf dan zal belasting worden geheven over het daadwerkelijk behaalde rendement.
Maar hoe zit het nu met de niet-bezwaarmakers? Of wat als het daadwerkelijk behaalde rendement lager was dan waarover belasting is geheven?
In mei 2022 heeft de Hoge Raad voor iemand die te laat bezwaar had gemaakt, beslist dat een verzoek om ambtshalve vermindering geen soelaas bood. Maar onder fiscalisten worden toch nog mogelijkheden gezien. En niet alleen voor de niet-bezwaarmakers, maar ook voor de belastingplichtigen die minder rendement op hun vermogen hebben gemaakt dan waar voor de belastingheffing vanuit is gegaan.
Overweeg dan ook om, ondanks de uitlating van de staatssecretaris dat dit voor in ieder geval de niet-bezwaarmakers wordt afgewezen, toch een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Of de Belastingdienst kan worden verplicht om over te gaan tot compensatie is op dit moment onzeker. Maar met een verzoek om ambtshalve vermindering stelt u uw aanspraak veilig ingeval een rechter besluit dat de Belastingdienst is gehouden compensatie te bieden.
Voor het indienen van het verzoek heeft u vijf jaar na het betreffende belastingjaar de tijd. Voor het jaar 2017 moet het verzoek dus uiterlijk 31 december 2022 bij de belastingdienst binnen te zijn. Bij dit verzoek moet tenminste worden aangetoond wat het daadwerkelijke rendement is geweest op het vermogen. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan daadwerkelijk genoten rente, dividend en huurinkomsten.
Onze beroepsorganisaties SRA en het NOB zijn met nog enkele andere partijen, in gesprek met het Ministerie van Financiën om te kijken of het mogelijk is dat er een generieke regeling komt voor deze verzoeken. Iets waar iedereen op mee kan liften zonder dat voor u en alle anderen per jaar een afzonderlijk verzoek moet worden ingediend. Wij verwachten hier op korte termijn meer duidelijkheid over.