Een periodieke schenking/gift is een structurele gift aan een goed doel (ANBI) die schriftelijk is vastgelegd in een notariële of onderhandse schenkingsovereenkomst. Als een lijfrenteschenking wordt gedaan aan een eigen ANBI, is dit dan een aftrekbare periodieke gift? Lees hieronder de uitspraak van de rechter op basis van een casus uit de praktijk.
De in 2004 door X opgerichte stichting A had met ingang van 1 januari 2008 een ANBI-status. X en zijn echtgenote schonken bij notariële akte van 22 december 2011 een periodieke uitkering aan A van elk € 50.000. Gedurende een periode van vijf kalenderjaren, ingaande 2011 met jaarlijkse termijnen. De termijnen werden jaarlijks uiterlijk op 31 december voldaan. De verplichting tot schenking verviel volgens de schenkingsakte niet alleen door tijdsverloop van vijf jaar, maar ook door het overlijden van de langstlevende schenker. De inspecteur corrigeerde de aangifte IB 2012 met betrekking tot de door X opgevoerde periodieke gift van € 50.000.
De gift kwalificeerde volgens hem niet als periodieke gift, omdat de verplichting tot de schenking niet uiterlijk eindigde bij overlijden van één persoon, maar bij het overlijden van de langstlevende van meerdere personen. De sterftekans van X en zijn echtgenote gedurende de duur van de verplichting was berekend op 0,03%. X ging in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde hem in het gelijk, maar Hof Den Bosch volgde het standpunt van de inspecteur. X ging met succes in cassatie. De Hoge Raad besliste dat een sterftekans lager dan ongeveer 1% niet in de weg stond aan aftrek als periodieke gift.
Aan die aftrek stond ook niet in de weg dat de periodieke gift afhankelijk was van meer levens, aangezien uit de regeling niet volgde dat alleen giften die afhankelijk waren van één leven als periodieke gift in aanmerking konden worden genomen. Uit de wetsgeschiedenis volgde dat de eis dat de uitkeringen of verstrekkingen ten minste jaarlijks gedurende vijf of meer jaren moesten worden gedaan in de wet was opgenomen. Dit is om geschillen te voorkomen over de vraag of in een voorkomend geval een risico-element van wezenlijke betekenis in het beloop van die uitkeringen of verstrekkingen aanwezig was.
In overeenstemming moest er volgens de Hoge Raad vanuit worden gegaan dat wanneer was voldaan aan het in dat artikel gestelde vereiste met betrekking tot het aantal jaren, daarmee de aanwezigheid van een risico-element van wezenlijke betekenis was gegeven. De Hoge Raad stelde X in het gelijk en deed de zaak zelf af. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.