Stichting X hield zich bezig met kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en was belastingplichtig voor de Vpb. In haar aangiften Vpb 2014 en 2015 vermeldde X verliezen van respectievelijk € 101.948 en € 59.047 negatief. In haar aangifte Vpb 2016 vermeldde X een winst van € 218.835 en verrekende daarmee een verlies van € 83.826 uit 2014 en een verlies van € 59.047 uit 2015, waardoor het aangegeven belastbaar bedrag € 75.962 bedroeg.
De inspecteur stelde de belastbare winst en het belastbare bedrag voor 2014 en 2015 echter vast op nihil, omdat de vrijstelling van artikel 6 Wet Vpb op X van toepassing was. X ging daar niet tegen in bezwaar. Voor 2016 was de Vpb-vrijstelling niet van toepassing, omdat de winst boven het drempelbedrag van € 15.000 uitkwam, en de verliezen uit 2014 en 2015 waren volgens de inspecteur ten onrechte verrekend. Hij stelde het belastbare bedrag vast op € 218.835. X ging wel in bezwaar en beroep tegen de aanslag Vpb 2016, maar Rechtbank Noord-Nederland stelde haar in het ongelijk. X kon in dit beroep niet (meer) de omvang van de vastgestelde verliezen voor 2014 en 2015 aan de orde stellen. Om de omvang van de voor de jaren 2014 en 2015 vastgestelde verliezen ter discussie te stellen, had X bezwaar moeten maken tegen de (eerder) op grond van artikel 20b, lid 1, Wet Vpb vastgestelde aanslagen en verliesbeschikkingen voor deze jaren. De verliesbeschikkingen voor de jaren 2014 en 2015 stonden onherroepelijk vast op nihil. X kon de verliezen niet verrekenen.
Fida 20213225: Rechtbank Noord-Nederland 18 juni 2021, nr. LEE20/1184
Heb je een vraag of wil je persoonlijk advies? Neem gerust contact met ons op. Wij staan voor je klaar.